Een aantal dagen geleden liet ik een aantal partijen zien van een "ambitieuze jeugdspeler". Ik hoopte dat er wat zinnig commentaar op het spel van deze onbekende schaker zou komen, wiens identiteit ik zo dadelijk bekend zal maken. Helaas beperkte het commentaar zich tot:
"Kom op Jep: even wat meer creativiteit in die potjes stoppen!
De winnende wandelkoning was leuk, maar dat was volgens mij niet de bedoeling (dat 'ie winnend zou zijn).
Ik zou wat meer potjes van creatieveling als Bonno Pel en Vincent Rothuis gaan bekijken."
"Gebrek aan openingskennis (waarom elke keer lukraak een andere opening spelen?) en tactiek (in ongeveer elke partij wordt op eenvoudige wijze iets weggeblunderd)
Stappenboekjes doen dus! En voorlopig twee of drie openingen goed kennen (Dat is altijd beter dan 20 openingen half kennen)"
Daar kon ik niet echt wat mee. Nou goed, openingskennis (aldus iemand die in zijn hele leven één opening heeft gespeeld) en tactiek. De speler in kwestie is niemand meer (of minder) dan onze eigen Behirder. Die kreeg deze vakantie de drang zijn oude partijen te digitaliseren. Dat deed ik vroeger nooit. Vaak had ik ook niet zo'n zin meer om nog aan de partij herinnerd te worden. Weer verloren, wat een kutpartij, dat gevoel zullen de meesten wel kennen. Pas veel later ben ik partijen echt gaan analyseren.
In de periode waarin de partijen gespeeld waren, was Behirder 15-16 jaar oud. Hij had nog niet zo lang daarvoor meegedaan aan het NJK, maar desondanks heeft nooit een trainer echt naar zijn partijen gekeken. Nu zat ik nog jaren te prutsen en te klooien, terwijl het leven er na een paar tips zoveel mooier uit had kunnen zien. Na het zien van de partijen had ik het idee "dat ik toen nog zo goed was, ondanks al die gebreken in mijn spel!"
Hieronder een klein verhaaltje per partij:
Partij 1, A Jansen - J de Groote, Hutton 2001
In het Spaans had ik de vreemde zet 4...f6 gedaan om de e-pion te dekken. Ik had ooit gelezen dat dat in sommige varianten van het Spaans een manier was om de wankele e-pion te dekken, maar dat is hier (natuurlijk) niet het geval. Zin in 4...d6 had ik niet in dergelijke stellingen. Het gevolg is dat er een heleboel witte velden zijn verzwakt in het zwarte kamp, maar na niet al te best spel van wit, had ik de zaakjes na een zet of 15 wel onder controle. Minder handig was de pion die ik weggaf, maar het hoogtepunt was natuurlijk de volgende "unforced error":
Stelling na 28.Thf3. In een poging tegenspel te krijgen, deed ik 28...a4? De timing hiervan is natuurlijk erg slecht. Wit kon de pion gewoon pakken en in het vervolg maakte ik het er met iedere zet erger op. De schade binnen de perken houden lukte mij nooit zo goed. Als ik zou verliezen, wilde ik dat na een lang gevecht doen in plaats van dat het na één keer was afgelopen. Tot mijn frustratie verloor ik vaak heel erg hard en probeerde ik de partij te rekken door niet op te geven. In deze partij schuilt de verklaring. Hoewel zwart niet goed staat, kan hij beter iets als 28...Pg6 doen, om ...a4 wel een keertje mogelijk te maken. In slechte stellingen hoef je je tegenstander niet te helpen door makkelijk te weerleggen stommiteiten te begaan. Laat hem het vuile werk lekker opknappen.
Partij 2, J de Groote - T Slisser, Interne competitie 2001
In deze partij verliep de opening al niet naar wens. Dat krijg je als je 1.d4 speelt. Tegen ervaren krachten moet je dan weleens een pion inboeten zonder dat daar echt iets tegenover staat.
Stelling na 8...h6. Hier komt wit een tempo tekort. Slaan op f6 wil hij niet, want dan moet het paard weg. De computer beveelt het saaie 9.Lc1 aan, waarna er nog niks verloren is. Ik probeerde het destijds met het snelle 9.Lg2 hxg5 10.Pxc6, wat er leuk uitzag, maar uiteindelijk wel een verloren stelling opleverde.
Partij 3, J de Groote - Buitenhuis, Externe competitie 2001
In deze externe wedstrijd speelde ik tegen een man met een Russisch uiterlijk, die ik maar Jerkov noemde. Met een intimiderende handdruk begonnen we aan de partij, waarin er voor mij niks goed ging. Ik nam mijn toevlucht tot het "veilige" 1.Pf3, maar na 1...c5 kwam het niet in me op dat ik er met 2.e4 een Siciliaan van kon maken. Liever deed ik het matige 2.d4. In het vervolg had ik flinke hinder van de centrumpion die ik miste en deplaceerde ik ieder stuk (misschien wel mijn grootste talent). Wits verdediging had eruit moeten zien als iets met c3 en e4 om zwarts centrum te breken. Als dat lukt, heeft wit meestal geen klagen. Nu ging het van kwaad tot erger. Ongetwijfeld één van de hardste nederlagen die ik ooit voor de kiezen heb gehad. Na afloop vonden mijn teamgenoten het ook een nare man... ;)
Partij 4, J de Groote - J Kaas, JCC 2001
Voor de Jeugdclubcompetitie wilde ik een goed resultaat neerzetten. We zouden kampioen kunnen worden als we gewoon ons ding zouden doen: winnen van een zwakke tegenstander. Maar in de JCC had ik wel vaker uitglijders. Soms liet ik me in goede stellingen opeens matzetten, soms werd ik opeens weggecounterd en dat gebeurde nu eigenlijk ook. De opening zag er met c3 en d5 niet al te consequent uit, maar hetzelfde kan gezegd worden van zwarts ...Pa5. In het vervolg zou wit het spel moeten maken op de damevleugel. In plaats daarvan zat ik aan de andere kant te knoeien. Angst? Zwart liet echter een pionnetje hangen en 29.Pb5 had vrijwel meteen gewonnen. Ik deed echter 29.Df5? en werd verrast door 29...Ph4, waarna zwart aan het roer is. In het vervolg raakte ik binnen de kortste keren het halve bord kwijt.
Partij 5, J de Groote - R van Rinsum, Externe competitie 2001
In deze Draak kwam ik met 13.Lh6 en 14.g5, waardoor ik de rest van de partij met een stuk minder speelde. Niet erg handig, want alles stond klaar voor 13.h5. Zwarts aanval moet nog beginnen. Dat ik de partij uiteindelijk nog won, was ook nog vrij standaard. In veel winstpartijen van vroeger heb ik heel slecht gestaan. Toch had ik bijna nooit het gevoel dat ik m'n tegenstander had bestolen. Ik vond het eindresultaat vaak wel logisch. Vaak had ik ook het gevoel dat m'n tegenstander niet kon schaken en kon ik het niet goed begrijpen dat ik tegen zo'n figuur zo slecht had gestaan. Overigens zal de opluchting na deze partij wel wat groter geweest zijn.
Partij 6, J de Groote - P Losekoot, Interne competitie 2002
Er was een tijd dat Pascal bij BSG voor de interne speelde. In die korte tijd heeft hij me twee keer lelijk de oren gewassen. Dit was de tweede partij. Na een vreemde opening was ik in ieder geval al elk voordeel kwijt. Pascal speelde verder een erg goede partij, maar ik speelde ook wel erg vaag. Mijn lichte stukken hebben een rotpartij gehad.
Zwart had zojuist op c4 gepakt. Hier was 11.a3 een handig zetje. Op de volgende zet wordt de loper weggejaagd, waarna wits problemen wel meevallen. Na 11.Pe3?! kwam echter 11...Lb4+, waarna de paarden wel erg dom kwamen te staan. Het tweede moment was dit:
Hier was 17.Tfd1 waarschijnlijk al noodzakelijk. Na 17.Le5 0-0-0 werd de druk van de zwarte stukken me al gauw te veel. Dat ik vervolgens mijn paard op a3 liet deplaceren, werd uiteindelijk mijn ondergang. Zelden heb ik me zo hulpeloos gevoeld.
Partij 7, W Roeten - J de Groote, Interne competitie 2002
In deze partij moest ik met zwart zien te winnen van een zwakkere tegenstander en daarbij maakte ik het mezelf weer eens heel moeilijk:
Hier deed ik 31...Kd7, om na 32.Lxe5 fxe5 33.Pf3 Kd6 34.Ke2 te ontdekken dat de winst bijna onmogelijk was geworden. In het vervolg probeerde ik nog wat met een pionoffer en daardoor won ik uiteindelijk wel. In de diagramstelling wint 31...Pxc4 al, niet in de laatste plaats doordat 32.Lxc7 jammerlijk faalt op 32...Kd7 en de loper komt velden tekort.
Al met al kwam ik tot de volgende constateringen. Hieronder de opsomming van een aantal gebreken:
Coenstijl (Alleen de eigen trucs zien, maar alle trucs van de tegenstander over het hoofd zien)
In heel veel partijen te zien, zal wel met de leeftijd te maken hebben
Selfdestruct (Door eigen geklungel (unforced errors) steeds verder in de problemen komen)
In slechte stellingen speelt men doorgaans slechter, vaak ook omdat de Coenstijl dan een grotere handicap is
Gebrek aan openingskennis
Duidelijk te zien, maar lang niet altijd fataal
Verkeerde plannen in de opening
Dit probleem is misschien nog wel erger dan het gebrek aan openingskennis. In sommige duistere varianten werden de stukken consequent naar de verkeerde velden gespeeld
Winstpartijen
Veel punten kwamen vanuit verloren stellingen. Dit waren vooral de partijen waarin ik nog kleine kansjes had, waardoor de optimistische Coenstijl juist een voordeel was
Goedestellingmishandeling
Vaak won ik vanuit slechte stellingen, goede stellingen werden daarentegen onvoldoende benut. Blijkbaar komt er in goede stellingen een omschakeling van de Coenstijl naar de "bangewezelstijl", soms met verstrekkende gevolgen
Ik vind het jammer dat er nooit een trainer is geweest die dit heeft ontdekt. Jarenlang (en nu nog steeds) heb ik met een openingsrepertoire de strijd aan gegaan dat bijna uit elkaar rammelde. Desondanks heb ik één keer het PJK gewonnen en deed ik mee aan het NJK. Ik weet dat ik geen natuurtalent ben, maar ik ben met mijn rare gestuntel nog best ver gekomen. Ik heb misschien wel de pech gehad dat ik op het verkeerde moment bij BSG ben gekomen, net toen de jeugdafdeling in elkaar stortte. Zonde, want zoveel jeugdspelers heeft BSG niet voortgebracht. Ik denk dat behalve ik Ewood, Ptr en misschien de witte de enige spelers zijn van de laatste decennia die nu nog regelmatig schaken. BSG heeft een gouden generatie verwaarloosd. Wie weet had ik anders wel min of meer een privétrainer gehad en was ik echt een ambitieuze jeugdspeler geworden.
In ieder geval weet ik wat ik volgende week kan verwachten. Iemand nog mooie, filosofische schaakspreuken?
Gerelateerde artikelen:
De ambitieuze jeugdspeler; 29-07 2010
5 opmerkingen: